Ger Nagel Karel (86) gepensioneerd docent geschiedenis, Reiki master: “Wees jezelf. Je bent goed zoals je bent.”

“Toen ík zestig werd, kreeg ik een viool van jullie”, herinnert mijn moeder zich. Mijn zus en ik hadden haar nog nooit horen spelen. Toch wisten we zeker dat dit haar grootste wens was, omdat de viool altijd een rol speelde in de verhalen die ze ons vertelde. We zochten een mooie uit bij een echte vioolbouwer.

Ook nu in het verpleeghuis speelt ze nog dagelijks haar favoriete stukken van Bach, Beethoven en Bruch. Momenten van meditatie en pure gelukzaligheid. Soms wordt er op de muur gebonkt: hou eens op met die herrie! Maar meestal zeggen de mensen: ‘oh wat speelde u weer mooi mevrouw Nagel, ik werd er helemaal vrolijk van’.

Mijn moeder is als oudste dochter geboren in het streng gelovige gezin van een Zwolse groenteboer. Het hoorde bij de opvoeding dat zij en later de andere kinderen een instrument leerden bespelen. De viool werd haar lievelingsinstrument en uitlaatklep. Wat is er daarna eigenlijk mee gebeurd?

Van de oudste dochter werd  verwacht dat ze voor de zusjes en broertjes zorgde. Haar moeder was ziekelijk en haar vader had het druk met de winkel. Maar mijn moeder wilde graag leren en was het beu om het huishouden te doen. Zodra het kon vertrok ze naar Amsterdam om zich in te schrijven voor de avondkweekschool. Overdag werkte ze bij de PTT. Ze woonde op kamers met een vriendin die ze nog uit Zwolle kende.

Was het moeilijk om het gezin achter te laten, vraag ik haar. “Nee hoor, ik vond het een heerlijke tijd, we hadden veel lol en gingen vaak dansen. Ik voelde me bevrijd van iets waarvan ik wist dat het niet mijn taak was. Ik had lang genoeg de luiers van mijn kleine broertje verschoond. Ook de zwaarmoedigheid van de kerk van mijn vader was ik helemaal zat. Zo somber en donker allemaal. Ik geloof niet in hel en verdoemenis.” Kennelijk was het ook nodig om haar moeder lange tijd niet te zien. Ik herinner me de familiepicknick 25 jaar later, waar ze elkaar voor het eerst weer spraken. Ik vraag er naar, maar mijn moeder weidt er niet over uit. Met haar vader, broers en zussen bleef ze wel contact houden. Er werd nog regelmatig een beroep gedaan op de oudste dochter bij ziekte en andere ongemakken.

Mijn vader leerde ze kennen via een contactadvertentie. Hij was zeeman op de wilde vaart. En zij inmiddels onderwijzeres in Lunteren. Daar waren niet zoveel leuke mannen, vertelt ze. “Het was een knappe man hoor. Lang en slank. En hij had een auto. Dat was heel bijzonder in die tijd. Voor mij is hij gestopt met varen. We verhuisden naar Den Haag. Maar na een jaar op kantoor bij De Nederlanden van 1870, heb ik gezegd: ga alsjeblieft weer varen!” Bij de Stoomvaart Maatschappij Zeeland zochten ze een derde stuurman en hij kon direct beginnen.

Mijn moeder had haar baan moeten opgeven toen ze trouwde. Zo ging dat in die tijd. Daar zat ze dan in een keurig naoorlogs flatje. Alleen, met een klein kind. En later twee. Maandag wasdag, dinsdag strijken, woensdag gehaktdag. Bij ons thuis ging het anders omdat mijn vader op zee werkte. Iedere twee weken vertrok hij op de solex met zeven schone, gestreken overhemden in een tas achterop naar Hoek van Holland. Een week varen en daarna weer een week thuis. De enige mogelijkheid voor mijn moeder om aan werk te komen was bij de buitenschool in Noordwijk. Dan kon ze mij meenemen. Maar ik was vaak ziek. Dus die poging strandde al snel. Na de geboorte van mijn zusje kreeg ze een postnatale depressie. Ook de financiële krapte toen papa moest studeren voor zijn rang was beklemmend.

De viool werd verkocht. “Als papa op zee was, was ik vader en moeder tegelijk”. Mijn moeder had geen tijd om te spelen. “Van het geld heb ik een suède jasje gekocht” vertelt ze opgeruimd. Dat papa haar vioolspel wel eens kattengejank noemde was misschien maar een grapje, zeg ik. Mijn moeder kan zich daar niets van herinneren.

Groot was de vreugde toen we naar Hoek van Holland verhuisden, naar een echt huis met een tuin. Er woonden meer gezinnen van zeevarenden en loodsen en er was meer ruimte voor ondernemende vrouwen zoals mijn moeder. Wij gingen naar school. Papa werd kapitein. En mama ging tennissen, op pianoles en vrijwilligerswerk doen. Na een paar jaar kon ze eindelijk weer aan de slag als onderwijzeres. De tijden waren veranderd, getrouwde vrouwen “mochten” nu werken. Van haar baan op de basisschool genoot het hele gezin mee: van de voorbereiding van de lessen, de verhalen achteraf en de uitstapjes naar Maassluis, als we met haar mee naar school mochten. Ze betrok ons overal bij.

Later volgden nog een studie Geschiedenis, lezingen geven over de Oude Egyptenaren in het buurthuis en Godsdienstles op de mavo. Op een gegeven moment werd dat toch allemaal te veel. Of te zwaar misschien in combinatie met de overgang? Ook dat kunnen we niet meer precies achterhalen. Mijn moeder zegt er nu dit over: “Ja, ik heb een paar keer een depressie gehad in mijn leven. Ik weet nog dat jij vond dat ik er iets van moest leren. Maar ik ben er altijd weer uitgekomen. Ik had veel aan mijn Reiki opleiding, waarin je leert om dingen uit het verleden los te laten. En ik ervaar veel steun aan mijn geloof in een liefdevolle God. Later toen ik bij jullie in de Filippijnen en in Thailand was heb ik ook andere godsdiensten leren kennen. Ik heb een brede kijk op de wereld, al zeg ik het zelf.”

Haar leven rond de zestig stond in het teken van mijn vaders vroege pensionering. Daar had ze op aangedrongen. Zij wilde samen tijd doorbrengen, zeker omdat hij al eerder ziek was geweest. “We hebben nog mooie reizen gemaakt en we gingen weer op dansles. Papa genoot van zijn kleinkinderen. Hij was, in tegenstelling tot veel mannen, dol op baby’s.” Maar het was ook verdrietig. De kanker kwam terug. “Papa was de laatste tijd ziek en knorrig. Ik heb daar veel verdriet van gehad.”  Mijn vader overleed op 61 jarige leeftijd.

Mijn moeder woonde nog 15 jaar in Hoek van Holland en probeerde de draad weer op te pakken. Dat was niet makkelijk. Sinds 10 jaar woont ze nu in een verpleeghuis in Enschede, bij mijn zus in de buurt. Een fijne plek met goede verzorging en veel activiteiten, waaronder de wekelijkse vioolles. “Mijn viooldocent is eigenlijk mijn psycholoog. We maken samen muziek, maar we hebben ook goede gesprekken. Hij vraagt bijvoorbeeld of God ook een vrouw kan zijn. Mij maakt het niet uit, zeg ik dan, welk geslacht God heeft. Ook niet welke naam. Allah of Boeddha is ook goed. Het belangrijkste is dat ik geloof in liefde en vergeving.” Een van de kleinkinderen heeft haar leren appen. En zo onderhoudt ze een bijna dagelijks contact met alle zeven, ook als ze op reis zijn. In een interview dat de Tubantia hield met markante inwoners van Enschede zegt ze trots: ik sta aan het hoofd van een familie van nomaden.”

Ik blijf versteld staan van haar onverwoestbare optimisme en levenslust. Het is heus niet alleen maar leuk in het verpleeghuis, daar is ze eerlijk over. Toch zegt ze regelmatig: “ik ben nog nooit zo gelukkig geweest. Ik hoef niks, er wordt voor me gezorgd. Ik heb lieve kinderen en kleinkinderen. Ik speel viool. Vroeger moest ik zoveel.”

En als ze alle zestigjarigen van de wereld mocht toespreken, wat zou ze dan zeggen? “Wees jezelf, je bent goed zoals je bent. Meer niet.” Ze staat op en pakt haar rollator. Om vervolgens toch nog even naast me op bed te komen zitten. “Ik ben een beetje duizelig van al die herinneringen.” Ik geef mijn moeder een dikke kus.